Jezelf in de ander verplaatsen

Ik kwam tijdens het onderzoek de volgende situaties tegen.

Een mevrouw van in de 90 wordt geholpen met steunkousen en krijgt oogdruppels. Ze is van goeden huize zoals dat heet. Ze was de enige dochter van haar vader en moeder en heeft haar hele leven in hetzelfde huis gewoond. Altijd alleen gebleven. Twee etages op een bovenverdieping. De buren azen op het appartement, zo laat ze weten. Een huis vol mooie Jaren 20 meubels, alsof ze gisteren gemaakt zijn. Alsof je een eeuw in de tijd terug stapt. De eerste verzorgende met wie ik meeloop doet de mededeling dat mevrouw lastig is. Als we er zijn voel ik spanning. Ze spreken bits tegen elkaar. Mevrouw wil de oogdruppels niet. De verzorgende dwingt haar deze op. De verzorgende wint: “Als u ze niet meer wilt, zal de huisarts ons dat moeten laten weten.” Als ze de oogdruppels niet meer wil moet ze dat door de huisarts aan de wijkverpleging laten weten. Ik bespreek dat met een andere verzorgende waar ik ook mee bij dezelfde mevrouw langs ga. Die vindt het onzin. Mevrouw moet dat zelf weten, zij is de baas over haar eigen lichaam. Het contact voelt voor mij ook met minder spanning omgeven.

Het tehuis de Drecht is een verzamelplaats van ouderen. De thuisorganisatie levert hier, naast andere thuisorganisaties zorg aan huis. De meest ouderen zijn vrouw en alleenstaand. Er is hier en daar een echtpaar en een man alleen. Veel van de mensen die we bezoeken, komen uit Suriname, veel van de verzorgenden ook. Als het op wassen aankomt, klinkt er tussen de vrouwen een geklater van water en woorden op. In het Surinaams. Als de mannen gewassen worden is het doodstil op wat watergespetter na. Er zijn vrijwel geen zieke mensen bij, wel oud. Een mevrouw uit Indonesië vraagt steeds of ze dood mag. Een oude Surinaamse man is zijn geheugen kwijt. Een echtpaar van in de 90 zit keurig op tijd te wachten op de steunkousen. Hij had als drukker en zetter bij het Parool gewerkt. “Ach, meneer alles is kapot, er is niks meer van over. Allemaal digitaal. Mijn vak bestaat niet meer.”   

Een mevrouw van in de 90 woont alleen in een appartement op de begane grond in Amsterdam Nieuwendam. Ze zit in haar stoel tegenover het raam waaronder een televisie staat. Het enige lichtpuntje in haar leven. Het staat altijd aan. De verzorgenden zeggen dat mevrouw een naar mens is. Ze gedraagt zich erg autoritair, vertellen ze allemaal. Als haar zoon er is, zo vertellen ze, zit ie op de bank en doet ie niks, de verzorgenden moeten dan ook voor hem koffiezetten. Ze doen het maar, maar niet van harte. Ze is een keer gevallen en heeft een hele nacht op de grond gelegen.

De alarmknop die ze om haar pols heeft, gebruikte ze niet. Ik ga een paar keer mee naar haar toe. De verzorgenden beginnen een paar keer in haar keuken, waar we ook binnenkomen, zonder mevrouw even gedag te zeggen, laat staan een knuffel te geven. Als ik er ben praat ik met haar, ik ben nieuwsgierig naar deze prinses. Als zij en ik rustig zitten na het derde bezoek, zegt ze tegen mij: “Een dag duurt lang, als je de hele dag op je stoel zit. Het liefst slaap ik, het liefst warm opgerold in mijn deken op bed. Heerlijk.” Lezen doet ze niet meer.

Een mevrouw die al haar hele leven gehandicapt is, woont in een benedenwoning in de Fagelbuurt. Ze is Jehovah’s Getuige. Ik denk dat ze in de 60 is. Ze heeft een dochter die al uit huis is, ze is gescheiden. “We hielden veel van elkaar, maar we verschilden te veel,” zegt ze. Er staat een foto van hem in de woonkamer. Ze wordt geholpen bij het wassen en naar bed gaan. Ze zit de hele dag in een rolstoel. Als ik er ben met een verzorgende, een man dit keer, word ik bestookt met haar overtuigingen. Ik word uitgenodigd om ook in de ruime douche te komen staan om haar aan te horen. Poedelnaakt verkondigt zij haar blijde boodschap. Ze is het gniffelend onderwerp van het team. “Hoe was het bij haar? Ben je al bekeerd?” Misschien zeg ik iets te duidelijk niet van de blijde boodschap gediend te zijn. De keren daarop komt ze er niet meer op terug. De verzorgende vinden het niet erg dat ze zo is. Elke keer dat we er zijn heeft ze hele verhalen over alle mensen die bij haar over de vloer komen en hoe gezellig dat is. Ze beidt steeds een appel aan, voor onderweg, of wat vruchtensap, maar de verzorgenden weigerden elke keer dat ze het aanbod.

Vier van de vele verhalen die de interactie blootleggen tussen de verzorgenden en de verzorgden. Wat maak je nou van die verhalen? Natuurlijk zijn het mijn verhalen en maar een van de velen die je kunt maken van de situaties. Het is zoals ik ze ervaarde, en ik heb nog steeds niet de waarheid in pacht. Kunnen we het er samen over hebben? Of is dat heel moeilijk? Voor de verzorgden staat de wereld vaak heel vast. Het is zoals het is, er kan niks meer aan gedaan worden.

Veelal reageren mensen moreel op dit soort verhalen. Iets kan wel of niet, iets is nu eenmaal zo, iets wordt afgekeurd of juist goedgekeurd. Die manier van kijken leidt er alleen wel toe dat mensen dan verschil gaan maken. De een vindt dan dat het wel meevalt, de ander dat het moet kunnen een derde dat hier echt een einde aan moet komen tot in het oneindige. Mensen gaan daarmee voor mij veel te snel. Ten eerste worden de verhalen niet onderzocht op wat ze te vertellen hebben. Ten tweede wordt het deel van een groepsproces. Het zijn altijd dezelfden die voor of tegen zijn. De meeste moraliteit is situationeel, dat wil zeggen afhankelijk wat er op dat moment aan de hand is. Dus ook een volstrekte willekeur bepaalt dan wat de verhalen doen.

Een heel andere vraag is om niet naar het verhaal te kijken, niet meteen je oordeel klaar te hebben, maar je te verplaatsen in al de mensen die in het verhaal voorkomen. Het zijn allemaal mensen van vlees en bloed die ooit in die omstandigheid hebben verkeerd. Ooit stond een mannelijke verzorgende een mevrouw in een rolstoel onder de douche te wassen, terwijl zij aan mij het evangelie verkondigde. Ooit en niet zo lang geleden, zat ik naast een oude mevrouw, die haar leven gereduceerd had tot een televisietoestel en gekibbel met de verzorgenden. Ooit zat er een oude vrouw op een stoel in haar eetkamer en kreeg oogdruppels die ze niet wilde.

De uitnodiging is dan ook om terug te keren naar de verhalen en je de verschillende mensen voor te stellen die worden opgeroepen en hoe het voor hen geweest zou kunnen zijn.

Hoe is het om een oude mevrouw van 90 te zijn en in een stoel te zitten en door de verzorgenden achter haar rug om de prinses genoemd te worden? Hoe is het voor een verzorgende om koffie te zetten voor iemand die dat zelf kan? Hoe is de doodse stilte voor de mannen die gewassen worden? Kijken de oude vrouwen uit naar het wassen of naar het babbeltje onder de douche? Hoe is het voor een vrouw om een man te wassen? Hoe is het voor een man om een vrouw te wassen? Wat missen we in de verhalen, wat herkennen we? Wat zouden we anders doen? Kan het ook anders? Hoeveel interesse hebben we in elkaar en in de mensen die we verzorgen? Hoe zou ik handelen? Wat mis ik in de verhalen?

Op dat soort vragen hebben mensen in een zorg organisatie geen antwoord. Ze hebben de vragen niet eens. Zeker niet als ie hiërarchisch is en de directeur zegt dat “hij” zoveel miljoen winst heeft gedraaid. “En dat in je eentje,” dacht ik toen.

Ik wil een poging wagen om de verhalen te duiden in een verhaal over hoe wij mensen met elkaar interacteren en dan hoe wij samenlevingen in elkaar zetten. De verhalen zijn voor mij geen op zichzelf staande gebeurtenissen, vol van oorzaak en gevolg maar knooppunten in een enorm weefsel, waarbij wij allemaal bepalen en invloed hebben op wat er op elk specifiek moment gebeurt. Wij zijn wel degelijk aanwezig, allemaal. Dat verhaal over hoe wij met elkaar omgaan en samenleven is niet in een zin te zeggen. We gebruiken de voorbeelden en de studies nu om dieper te kijken naar hoe wij dat doen.

Wees erbij, verplaats je in de personen en ervaar de “waarheid” van het moment. Anders is dit weer een dood boek voor je, uit een ander land, met veel fantasie en vreemde mensen met vreemde gewoonten. Wij hebben deze samenleving samen zo in elkaar gezet. Wij zijn aanwezig in elk verhaal. In de medewerkerstevredenheidscompetities waar veel organisaties goed in zijn, wordt niets verteld over de mevrouw in Amsterdam Noord. En zo werkt het. Door de dingen die je niet vertelt, hou je in stand wat er is. Een medewerkerstevredenheidsonderzoek is ook niet veel meer dan een scorelijst waar je ja of nee kunt invullen of kunt scoren op een lijst van 1 tot 5. En een hokje ter grootte van een postzegel met als titel, Opmerkingen.

De bovenbazen zullen dan de tevredenheidsscores breed uitmeten en aan de hele wereld tonen, alsof ze het zelf veroorzaakt hebben, als reclamebord van hoe goed zij als zorg organisatie en daarmee als samenleving bezig zijn. Onderwijl schreeuwt de mevrouw van 60 met haar kinderlijk geloof haar eenzaamheid uit, zien verzorgenden niet meer hoe verschrikkelijk het is om als 90-jarige hele dagen in een stoel te zitten en wordt de oude man in volstrekte stilte gewassen.

We verstoppen ons daarbij wellicht in moraliteit en te graag in oorzaak en gevolg verhalen. Omdat mevrouw zo autoritair doet, doen we alleen wat er noodzakelijk is en liefst bits. Zal ze leren. De verhalen leggen zo een interactiepatroon bloot dat aandacht behoeft.

Dit boek helpt alleen als je je kunt verplaatsen in de mensen die opgevoerd worden. De verzorgenden, de verzorgden, de bovenbazen, de managers en noem maar op. Het is geen abstract verhaal van filosofen en wetenschappers die losgezongen van de ervaring even de grote lijnen uitzetten. Mensen die zich liever niet verplaatsen in anderen, hoeven dan ook niet door te lezen. Alles begint en eindigt met interesse in onze medemens en natuurlijk in onszelf.

De theorie van de interactie helpt om de verhalen een plaats te geven. Niet de verhalen op papier, maar de verhalen die je je kunt voorstellen, over mensen van vlees en bloed, die ooit daar en toen, dit of dat deden. De theorie helpt alleen mensen die interesse hebben in andere mensen. En vragen hebben zoals hoe komt het dat het zo moeizaam gaat allemaal. Of kan ik hier nog wat aan doen? Het begint met interesse in je medemens. En dan weer niet die abstracte mens waarover je geïnformeerd wordt in de media. De oude mevrouw die keurig aan onze verwachtingen voldoet en oude mevrouw speelt. Maar de mens die je naast je ziet. Voor die mensen is en wordt dit boek geschreven.

We zijn de theorie begonnen met het verhaal dat de meeste mensen bewust of onbewust opgeleid en opgevoed worden dat mensen met elkaar samenleven door te communiceren. En dat die communicatie gaat via een model van zender en ontvanger. Mensen nemen zonder discussie aan dat die communicatie alleen over de inhoud gaat.

Dat heeft in onze samenleving meegeholpen om de grote hiërarchieën te bouwen. Die grote hiërarchieën zijn afhankelijk van het feit dat de mensen zich wel zo gedragen dat de hiërarchie niet in gevaar komt. En dus wordt de theorie van zender en ontvanger tot wet verheven. En dus het de overtuiging van allen dat het alleen gaat om de inhoud zo helder en duidelijk mogelijk overbrengen. Hiërarchisch denken zit er in het Westen zeer diep in. De meeste mensen hebben het over “hun” leidinggevende. Vanuit het oude bijbelse denken is de ideale mens een schaap en zijn de leidinggevenden alleen goed bezig als ze dat als herder doen. Andere arrangementen van samenleven zijn niet mogelijk.

De ideale medewerker wordt daarmee een computer. Althans ogenschijnlijk.

Daarna zijn we dieper ingegaan op de vraag wat interactie is. Nu is de vraag wat iets [is] altijd wat ingewikkeld. Als je oppervlakkig naar de dingen in de wereld kijkt, zijn ze allemaal heel duidelijk. Maar hoe beter je kijkt, hoe vager ze worden. Ik gaf als eerste werkdefinitie:

Interactie is vanuit een mens alles wat zich aan hem opdringt als iets dat van betekenis is en waar hij dan weer op kan reageren, bewust of onbewust. Je kunt de vier voorbeelden in deze tekst in dit verband aan de volgende vragen blootstellen.

Als eerste eigenschap van interactie introduceerde de gedacht dat niet interacteren niet kan. Er gebeurt altijd iets. Alle gedrag is communicatie, zei Watzlawick al, dus niet communiceren kan niet. En daarmee, niet interacteren helemaal niet. We kunnen de voorbeelden hier op onderzoeken.

In het eerste geval, de mevrouw met de oogdruppels. Wat betekent het dat mevrouw op die stoel zit. Wat betekent het dat ze er is, en niet boodschappen aan het doen is, of in het café om de hoek koffie zit te drinken? Wat was er gebeurt als ze die oogdruppels had weggegooid? Wat betekent het bekvechten met de verzorgende voor beiden? En ga zo maar door.

In het tweede geval van het Drecht huis. Wat doet het zwijgen de mannen? Hoe is het om als man gewassen te worden? Hoe komt het dat de hoogbejaarde Surinaamse mensen niet lekker naar de warmte en de familie van Suriname teruggaan? Wat betekent het dat je je als een schaap hebt laten opsluiten in een kazerne met een paar honderd identieke hokken? (Of ben ik nu te suggestief?) Wat doet het dat de verzorgenden ook uit Suriname komen?

In het derde geval: Wat doet het als je achter iemands rug om iemand framed als “prinses?” Wat maakt dat de verzorgende meteen met zijn taak begint zonder eerst even gedag te zeggen? Wat doet dat? Wat betekent het dat de televisie aanstaat, waarvan ze trouwens zelf zegt dat ze nooit kijkt omdat ze het saai vindt?

In het vierde geval de mevrouw die Jehovah’s Getuige is. Wat betekent zo’n verkondiging van de blijde boodschap voor de verzorgenden? Hoe komt het over om elke keer een verhaal te krijgen hoe fijn het was om alle vrienden op bezoek gehad te hebben? Wat is de betekenis van het aanbieden van een stuk fruit en de weigering daarvan? Voldoende stof tot nadenken.

Allemaal “gedrag” dat wel spreekt maar niet in termen van informatie maar als ervaring van betekenis.   

Omgeving of context doet er toe. 

Interactie heeft het Nederlandse woord wisselwerking in zich. Maar dat dekt voor mij de lading niet. In het moment dat ik naast de oude mevrouw van 90 zit en haar hoor zeggen: “Een dag duurt lang, als je de hele dag op je stoel zit. Het liefst slaap ik, het liefst warm opgerold in mijn deken op bed. Heerlijk,” gebeurt er zoveel. Er zit geen strikje om ons gesprek. Het is geen leeg miniuniversum waarin twee kometen elkaar even tegen komen.

Ik heb mijn eigen historie met het fenomeen leven. Die komt met zo’n authentieke opmerking die uit haar tenen lijkt te komen wel even om de hoek kijken. Voor mij is mevrouw aan het vertellen dat ze dood wil. Ook het verhaal over een hele nacht op de grond liggen. En tegelijkertijd zo poëtisch: Sterven als opgerold in een deken liggen? Terugkeer naar de geborgenheid van de foetus? Komen Freud en Jung hier even meegluren? En dan die discussie over een voltooid leven, waarbij mensen van boven de 75 zelf mogen zeggen wanneer het genoeg is. Wat weten haar kinderen van haar? Een zoon die op bezoek komt en naar verluid de krant zit te lezen en koffie verlangt. Hoe is ze ooit hier in dit huis terecht gekomen? Waar woonde ze eerst?

Al die dingen en nog veel meer spelen mee in de interactie. Mijn eigen leven, met al zijn miljarden ervaringen, keuzes, beslissingen en gebeurtenissen, laten mij horen wat zij zegt.

Onze context van de vele geleerden die hebben gepoogd om de mens te duiden. De beelden die we in ons hoofd hebben dankzij die ‘cultuur”. Een indiaan in de Amazone zal misschien gewoon een deken pakken en haar lekker instoppen. Hoe komt het dat ik dat niet doe? Hoe komt het dat Freud en Jung oppoppen? En dan heeft ze zelf ook een hele sociale omgeving. Wat betekent die zin voor hen?

De zin, die zij tegen mij uitspreekt is: “Een dag duurt lang, als je de hele dag op je stoel zit. Het liefst slaap ik, het liefst warm opgerold in mijn deken op bed. Heerlijk.” Die zin krijgt alleen betekenis in die specifieke omgeving, zoals wij hem nu horen. Maar stel dat hij was uitgesproken door een kind van 5 dat naar bed gebracht wordt door zijn ouders en niet kan wachten op de volgende dag? Of door iemand die de hele dag zich suf gewerkt heeft op kantoor, of… en zo nog eens een kleine 8 miljard omgevingen die allemaal een beetje op elkaar lijken maar ook allemaal een beetje afwijken. Stel je voor dat deze zin werd uitgesproken door een gevangene in de beruchte gevangenissen van Brazilië, of door een mens dat op straat terecht gekomen was, en die ik tegenkwam in Tijuana, Mexico en in een rolstoel zat.

Omgeving of met een duur woord context doet ertoe.

En we vergeten misschien wellicht de belangrijkste. Die mens zelf. Daar zit een mevrouw van in de 90. Geboren in de roaring twenties, het Interbellum en de tijd van de grote depressie. Ongetwijfeld heeft ze als kind gespeeld op straat. Ze heeft een papa en een mama gehad. Ze is naar school geweest. Getuige haar kinderen heeft ze ooit een jongen ontmoet. Was ze verliefd? Was het een moetje? Hoe heeft ze met hem samengeleefd. Ze heeft die kinderen grootgebracht, een project van 20 jaar op zijn minst. Maar voor haar inmiddels een klein stukje van haar leven. Heeft ze gewerkt? Hoe was de periode voor haar dat ze als getrouwde vrouw niet eens zelf een wasmachine mocht kopen? Je zou haar uren kunnen uithoren over toen en daar.

En dar komt dan de framing overheen van de verzorgenden. Stel voor dat ik daar in mee was gegaan. Dan had ik die zin waarschijnlijk alleen maar gehoord als appel om op te hoepelen.

Het zenden van de boodschap: “Een dag duurt lang, als je de hele dag op je stoel zit. Het liefst slaap ik, het liefst warm opgerold in mijn deken op bed. Heerlijk,” alleen opvatten als een informatiebron, namelijk dat mevrouw graag naar bed wil, is een reductio in absurdem. Een inkrimpen van dat wat er allemaal speelt, tot iets dat doof voor de werkelijkheid is.

Het is voor de meeste mensen en ook voor verzorgenden doodnormaal, wellicht horen ze de zin niet eens. Niemand heeft ook interesse in haar. Misschien zelfs zijzelf niet meer. Bij de opleiding tot verzorgenden krijg je geen training in interesse in de ander. Het maakt voor mij de zorg tot een kille bezigheid. Misschien kent men de twee duiven van de Amerikaanse socioloog Skinner wel. Die leerde de beestjes om een balletje weg te slaan met hun snavel. Allebei volstrekt individueel gedrag. Maar op het filmpje lijkt het net alsof ze aan het pingpongen zijn. Dat gevoel kreeg ik vaak als ik mee ging. Alleen als er echt interesse was van de mensen naar elkaar toe. Hier staat het filmpje van de pingpongende duiven. Want ook de verzorgde kan er wat van. Natuurlijk spelen ze het spel van geschokte verzorgende en geïrriteerde verzorgde samen. Tot in de perfectie doorgevoerd.

We zijn weer een stapje verder in het duiden van de interactie. Ervan uitgaande dat mensen allemaal voortdurend interacteren met hun omgeving, dood of levend, is een bezoek aan een mens zoals de 90-jarige mevrouw opeens niet meer vrijblijvend. Het doet je bewust of onbewust wat. Je begint een interactie met haar. Door haar verandert er wellicht wat bij je. In mijn geval wel in ieder geval. Ik zat daar en zei niks. Gewoon naast haar. Ik keek naar haar huis, naar de symbolen die het huis bevolkten, ik keek naar de kribbige manier waarop de zij met de verzorgende omging, ik zag haar hoog laag bed in de slaapkamer, ik keek naar de televisie die aanstond en zei niet veel. Behalve de openingszin die ons allemaal welbekend in de oren klinkt. “Goedemorgen mevrouw, hoe maakt u het.” “Dank u, het gaat.” En ook dat het niet aan mij gevraagd werd, heeft betekenis. Een ritueel van de nette burgerij, zo zijn wij opgevoed, de duiven van Skinner. Ik stelde me voor hoe ze eruitgezien had toen ze een kind was. Nergens foto’s zag ik, en wat zegt dat? Ik vroeg me af wanneer haar man gestorven was en of ze misschien daarvoor al gescheiden was. Langzaam kwam ze tot betekenis in me. Zonder wat te zeggen. De verzorgende was in de keuken bezig. Het ontbijt of de lunch maken. Zij zat in haar stoel die voor de televisie staat en waarvan ze uit het raam kon kijken.

Aan het eind, het zal 20 minuten geweest zijn, vroeg ik, “houdt u niet van lezen?” “Ach, ik heb zoveel gelezen, ik hou van lezen, maar mijn ogen willen niet meer.” Moet ik dan nog zeggen dat er luisterboeken zijn en boeken met grote letters? Dat ik een mevrouw tegen zou komen die blind is en wekelijks hele stapels boeken leent om naar te luisteren? Maar ik kwam ook tot betekenis voor haar. Ze kon me gewoonweg niet negeren, behalve als actief act. Zo van: Ik zie je niet hoor en dan goed opletten of ik dat dan wel zien. Maar dat is alleen maar giswerk. Wat alleen vaststaat is dat er ook wat in haar gebeurde.

Dat is wat weg is. Gelijk met de interesse en met de introductie van de framing. Dat niet interacteren niet kan. Dat we geen duiven zijn. Dat je bij elk mens een hele omgeving hebt, die er voor die mens ertoe doet. Dat veel verzorgende geen flauw benul hebben van die omgeving of context. Mensen gaan zich gedragen als die duiven. Ik hoor het de verzorgende al zeggen: “U kunt vanavond weer naar bed.” En dat is wat je kunt doen als je een mens tegenkomt.

Gewoon daar even gaan zitten en voelen wat er allemaal gezegd wordt door alles wat daar zichtbaar is en voelen wat het je doet. En je bewust zijn dat je een wereld binnen stapt die zoals in dit geval wel 90 jaar oud is, zoals in het geval van deze mevrouw. Ik moet vaak denken aan het gedicht van Oscar Wilde over een overleden vriendin.

Dat het zo gaat is niet iets dat je kunt ophangen aan de verzorgende, noch aan de verzorgden. Wij hebben met zijn allen bedacht dat we het zo gaan doen. Organiseren van werk. Meer is het niet. Lastig dat het om mensen gaat. We doen het als een hiërarchie en daarin past alleen communicatie die om de inhoud van de zorg gaat. De rest is bijzaak. Worden verzorgden en verzorgenden door het systeem niet gereduceerd tot duiven die met elkaar een pingpongspel spelen? Maar wij zijn toch geen duiven?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.