College 1 . Dictaat achteraf. Veranderen in zorg.

Wat gebeurde tijdens onze eerste bijeenkomst?

Homebar in Pnom Penn, Mixed Media, 120×120, for Sale

Onderzoek naar Doen en Gebeuren enzo.

Inleiding:

Het oude Japan huldigde de stelling dat je je hele leven leerling blijft. Vandaar dat Hokusai zei: pas na mijn 100ste kan ik schilderen. Hij werd 92. Veranderaar, verander je zelf wel? En ‘leraar’ wat heb je zelf nog te leren.

De tekst is gedeeld met de mensen in de leergroep. Daar zijn boeiende reacties op geweest en vooral dacht ik: waar zet ik in taal zelf nog vast? Wat laat ik weg? Kortom tijd voor een deconstructie. Bij deze, de eerste de tekst is nooit af. Al schrijvende wordt de kaart nooit het gebied.

Vandaar dat de oude Japanse dichters zeiden dat je het woord maan alleen mag opschrijven als je de maan op dat moment ook zag.

Er zijn 3 takes, van waaruit ik woorden geef op wat ik zag gebeuren. Gelukkig loopt het steeds vast. Steeds denk ik: wie weet was het anders, waar verleidt de taal me om werkelijkheden waar te laten zijn?

Een ander veronderstelling blijft dat we vooral de taaldaden onderzoeken op hun effect. Bedoelingen van mensen en psychologie van mensen is waar of niet waar, maar altijd verhaal. En verhalen zijn er vaak om af te leiden van het hier en nu. De vraag is en blijft, wat doe je en wat gebeurt er dan? Dat leren zien, helpt veranderen als dat al kan.

Take 1.

Wat deden we? We zaten aan een tafel in Bar Beton en we praatten met elkaar, althans het was geen moment stil. We produceerden voornamelijk woorden. We dronken thee en koffie en halverwege gingen we op verzoek van een van de deelnemers buiten zitten. We stelden elkaar vragen en beantwoorden deze. Het verzoek was om niet alleen naar de inhoud van de verhalen te luisteren, maar ook goed op te letten of je kon zien wat er gebeurde. In jezelf, met jezelf, met elk ander en met de groep. Voor mij vloog de tijd, de 4 uur waren om voordat iemand zei: we [moeten] nu stoppen en in de afscheidsrituelen ging het gewoon nog even door. Zoals wakker worden uit en een droom en dan niet weten of je dat wel wilt, je nog vastklampen aan de laatste beelden.

Mijn veronderstelling zeggen: dat onze taaldaden al dan niet bewust of bedoeld, de groep vastzetten in een patroon. De vraag lag al meteen op tafel: wie heeft hier het recht van definitie. En welke ruimte heeft iedereen binnen het definiëren, zoals in een slaaf heeft een meester nodig om een goede slaaf te [zijn] en in opstand te komen en een meester heeft slaven nodig, anders kan hij geen goede meester [zijn] zie Jean de Genet. Alles lijkt circulair. Iedereen krijgt zowel ruimte en wordt ruimte ontnomen.

Hoe maken we die patronen? Het liefst met woorden en daarin specifiek expressie van (zelf)beelden. En daaronder onuitgesproken verwachtingspatronen. En dat gaat heel diep. In de antropologie spreken we zelfs van structured violence, met dank aan de feministische studies. Probeer maar eens tijdens het gesprek aan een ander te gaan zitten frummelen. Je krijgt een klap voor je kop. 

Daarbij ga ik er als werkhypothese van uit dat taal als context fungeert, “een derde” in ons jargon. We gebruiken taal zowel zu-händen als vor-händen. De Grieken spraken van Techné, ambacht. In onze tijd wordt elke techné techniek, een trucje. 

Taal als ons gereedschap (mooi woord, het ligt al gereed) waarin in we beeldhouwen. Onze werkelijkheidsbeleving bezweren en bouwen we in taal. Taal blijkt wel een gebrekkig hulpmiddel. Taal blijkt onvolmaakt en in werkelijkheidsproductie leidt het tot allerlei ongelukken als je taal te serieus neemt. Vaak zit ik geheel onthand in een gesprek en weet ik niks meer te zeggen. Alleen als we ons gereed-schap kunnen bevragen komen we weer iets verder. Voor echt nieuwsgierige lezertjes verwijs ik naar het bewijs dat Gödel leverde dat elke axiomatisch set onvolmaakt [is] en ook naar Wittgenstein: De kaart [is] niet het gebied. 

In de eerste paar minuten van ons gesprek zag ik al zo enorm veel, dat ik moest uitkijken om niet meteen alles open te gooien. Doceren wordt dan letterlijk in kleine stukjes opdelen.

We bespraken 3 taaldaden.

1. WAAROM

We stelden het woord Waarom ter discussie. Wat doet de waaromvraag in een groep, in interactie?

1. Waarom constitueert de machtsverhouding.

2. Waarom laat mensen naar binnen gaan en uit het hier en nu.

3. Waarom wordt gebruikt om mensen te hypnotiseren.

4. Waarom betrekt mensen op een rationele kijk op elkaar.

5. Waarom kan ad infinitum gebruikt worden om de machtsrelatie in stand te houden.

6. Waarom roept ter verantwoording

NB, als je dat door hebt, wat het jou in een specifiek moment doet en je er niet van gediend bent kun je met de waarom vraag spelen. Bijvoorbeeld diskwalificatie van de communicatie (watzlawick et all):

 “Waarom zit jij zo?” “Ik ben het met je eens, de bloemkolen worden te duur, ik ga ze van mijn menu schrappen.” De dapperen doen dan toch een tweede poging. “Dat vroeg ik niet.” “Nee, oh gut dan heb ik u verkeerd begrepen, maar vindt u de bloemkolen ook niet veel te duur?” “Met jou valt niet te praten” “Jewel hoor alleen niet op jouw manier.”

Over de onmogelijkheid om regels op meta-niveau bespreekbaar te maken komen we nog in de volgende gesprekken terug.

Zodra je dat uit je communicatie sloopt gebeuren er in je contacten andere dingen. Oefenen en waarnemen. Wanneer doe ik wat? En wat zie ik dat er gebeurt?    

Ja, maar..

We stelden het Ja, maar.. ter discussie. Daarbij maakte ik de opmerking dat het “Ja, maar” ook er kan gebeuren zonder dat je dat uitspreekt, we spreken meestal van “er eentje naast plaatsen.”

Ik ervaar dat als een luide knal, zo groot dat ik na ja, maar niets meer hoor. 

1. Ja, maar gaat uit contact.

2. Ja, maar neemt de maat

3. Ja, maar ontneemt de ruimte tot onderzoek

4. Ja, maar als een verborgen nee.

5. Ja, maar wijst de ander af.

6. Ja, maar als een verstopt nee.

Voor mij werd niet de allocutie, de perlocutie, de illocutie etc en elke ander taaldaad van belang, maar de persoon die hem uitspreekt. Er komen bij elke uitspraak gedachten boven als, wat bedoelt deze mens? Wat wil deze mens (niet) van mij. Wat [is] de ruimte die we met elkaar scheppen etc… Je kunt het op dat niveau tillen door zelf je “Ja, maar” in te slikken en te vragen: Wat bedoelde je? Of Je gaat me wat te snel? Of kunnen we het samen uitzoeken? Etc, de ander de spreker wordt dan zichtbaar.

Ook hier als een vorm van zelfbeheersing en (zelf) waarneming, nadat je kunt zien wat het doet, kun je kiezen wat je doet: de paradox van vrij zijn: alleen als je je zelf beheerst kun je vrij zijn.

Stellingen

De derde waar we een poging deden om te kijken naar hoe we onze ruimte en werkelijkheid structureren als in het poneren van stellingen. Dit zit heel dicht tegen “Ja, maar” aan. Toch maak ik verschil. Het valt niet zomaar in een keer te bespreken. Het onderzoek daarnaar eindigde abrupt toen een van de deelnemers zei: Ja, maar (sic) jij komt ook steeds met stellingen (en dat vindt ik slordig.) 

En dat geeft in de essentie weer wat stellingen doen in een niet onderzoekende omgevingen, een stelling wordt dan niet meer een standpunt dat we naar voren brengen om het met elkaar erover te hebben, maar een stelling die betrokken wordt en nog maar moeilijk losgelaten kan worden. Het roept dan alle defensiemechanismen op die Anna Freud zo mooi defensief heeft opgeschreven. 

Het voorstel in een meer open communicatie wordt dan daar mee te stoppen, want voor mij [zijn] woorden stellingen: want absurde (doof voor de werkelijkheid) abstracties van wat we in zijn compleetheid voelen, ervaren, weten, en niet weten. Neem het woordje witte gang. Wit bestaat niet. Er [bestaan] miljarden nuances van kleur die we wit noemen. Wit als de afwezigheid van kleur, terwijl in zwart alle kleuren samen vallen. Wit lijkt wellicht al een levenslang onderzoek waard, https://kunstvensters.com/2018/03/15/wat-is-er-te-zien-op-een-wit-schilderij/.  

Geïnstitutionaliseerde zorg.

Daarna bespraken we de inhoud die onze groep zou kunnen bezighouden.

Wat me opviel was dat (ook ik niet) concreet werd. Behalve Een deelnemer.

De vraag werd wat doe jij nu (in de geïnstitutionaliseerde zorg).

De vraag was gericht op hoe je je omgeving ervaart en gewoon wat denkt dat je doet.

Een deelnemer zei: ik zorg buiten de systemen om voor een aantal mensen en sprak zijn boosheid en verdriet uit over de manier waarop er met zwaar gehandicapte mensen omgegaan wordt.

Een deelnemer verwierp de vraag en kwam met methode binnen een ziekenhuis: ik beluisterde hem als: ik spreek met groepen (teams?)  binnen het systeem dat zorg heet, [de zorg].

Een deelnemer vertelde dat ze juist niets met zorg had. Wel met aandacht geven. En dat deed ze dan voornamelijk professioneel in [de zorg].

Ikzelf vertelde wat ik deed, in groepen professionals die vastlopen, bij besturen die mopperen op hun medewerkers, ik publiceer over de resultaten en zoek andere lagen van interveniëren. Daarnaast doe ik deze colleges en in bredere zin bevraag ik zeer kritisch de grote verhalen die een elite over ons heen storten om ons klaar te stomen voor een nieuw 1880. (Zie ook Abraham de Swaan, zorg en de staat).

Er ontstond tweespalt in de groep, twee deelnemers zien geen elite maar een systeem en daarin mensen die zelf ook zorg nodig hebben, terwijl de andere drie de mening hebben dat de mens die zorg nodig heeft gemangeld wordt en niemand verantwoordelijkheid neemt en daar wat aan doet. Wat plat gezegd maar wel goed om samen verder uit te zoeken.

Het zou goed [zijn] het nogmaals te willen onderzoeken deze vraag. Wat meer concreet zoals Frans deed. Ik doe…. 

Take 2. 

Tweede poging om wat er gebeurde uit te drukken in eenvouds verlichte wateren.

Wat theorie.

Mijn vooronderstelling noemen dat elk verhaal dat we elkaar vertellen we doen om de orde in de groep in stand te houden. Wat verstaan we dan onder orde? Wat verstaan we onder verhaal?

In elke groep mensen van minimaal een, heerst een orde die als een van de orderegels heeft het niet ter discussie mogen stellen van de regels. (Ronald Laing et all) Er wordt een battle of minds gevochten als het gaat over welke regels gelden, er komt een institutie die ze mag bewaken en straf en beloning bij overtreding dan wel een beloning van volgen van de regels. Rites de passage wie erbij mogen etc. Het mooiste voorbeeld vind ik nog steeds de groep rond Aristoteles. Wilde je tot deze groep behoren dan at je geen bruine bonen. Deed je dat toch dan was je gewoon geen lid meer. Zo ging het verhaal. En het barst in ons samenwerken van dit soort regels met insluiten en uitsluiten als straf.    

Daar hoeft niets mis mee te [zijn], als alle actoren in die groep er zich senang bij voelen. Als dat niet het geval lijkt, ontstaat de vraag, hoe doe je dan wat aan die geproduceerde orde. Bij denkers zoals Virginia Satir, Ellen Langer, Paul Watzlawick (et all) is dan de denkrichting om het ter discussie te kunnen stellen van de orde als onderdeel van de regels, een oplossingsrichting.

Het helpt al heel veel als mensen dat gaan ont-dekken. Dat die orderegels ervaren worden en opgevolgd, dat ze die zelf produceren en dat we ze elk moment kunnen veranderen het liefst in negociated order. Helpt elke interventie? Soms direct soms later. Daarbij heb je veel meer dan taal alleen, je hebt je gevoel, je voorstellingsvermogen (waar gaat dit naar toe), je creativiteit, (wat zou er gebeuren als), je zelfbeeld (hoe zie ik mezelf hier) je beeld van de ander (hoe zie ik de ander), nieuwsgierigheid,    

Daarbij ga ik er van uit dat we onderscheid kunnen maken in die regels in definitie van de situatie en handelingsregels. Hoewel niet afgebakend en zeker niet in oorzaak en gevolg relatie kun je door dit constant te bevragen met en bij elkaar komen tot een orde die zoveel mogelijk bewust samen wordt gebouwd. Hier komt het werk van Ellen Langer om de hoek kijken. Zij introduceert de term mindless voor mensen die geen vragen meer stellen en mindful voor mensen die vragen blijven stellen. (Dus niet dat zweverige gedoe)

De vraag blijft: waartoe? Het is mijn waarneming dat als we de regels reïficeren en interioriserisen en niet meer bevragen ze feiten worden. We lopen vast. Viginia Satir zet een soort criteria op die ze gezond makende communicatiepatronen noemt.

Zij komt met criteria, zoals pittig, groeibevorderend, open, regels staan altijd ter discussie en blijven up to date en ter zake doend etc., etc. (Mensen maken mensen)

Ik ga daar nog wat verder in. Ik maak een verschil tussen samenleven en samenwerken.

Samenleven laat ik nu even buiten beschouwing, al was het maar dat het tegenwoordig een korte houdbaarheidsdatum heeft en iedereen makkelijker uit samenleven kan stappen dan vroeger. Samenleven krijgt steeds meer de kenmerken van samenwerken, daar waar vroeger zelfs samenwerken kenmerken had van samenleven, zoals je hele leven in dezelfde fabriek werken. De arbeider [is] de arbeider van Marx niet meer. Het wordt een neo liberale entrepreneur die zijn eigen doelen en kansen boven de relatie stelt. De ander is middel geworden om het eigen doel te bereiken en dat sijpelt overal door.

Ik noem de omgang tussen mensen beschikbare ruimte. Die ruimte kan vergroot worden zodat creativiteit begint te stromen in onderlinge interactie. Er ontstaat een gevoel van ruimte om er te zijn. Een ruimte waarin verbeelding als ruimte ontstaat, waarin verlangen een plaats heeft, een sfeer van ont-dekken. Kortom een ruimte waarin in doen opeens mogelijk wordt. Grens blijft de dynamiek van komen en gaan van mensen.  

Voor we kunnen doen, hebben we ruimte nodig. 

En hier zit wel een crux. Creativiteit, verbeelding, verlangen, ont-dekken en doen horen in ons domein bij de orde verstorende eigenschappen en vallen samen met het verwrongen beeld dat we van de filosofische stroming van de anarchist hebben.

Wordt vervolgd.

Take 3.

Andere insteek, stukje theorie, meer poëtisch. 

Ik kan alleen in fragmenten praten, vermoed ik en raak onderweg de weg kwijt, loop vast in taal, dat zijn eigen verhaal schept, maar wel een waar verhaal, keer op keer. Net zoals Emil Cioran die ze op het einde van zijn leven van de straat plukten en telkens weer naar huis brachten. Alleen als je jezelf blijft tegenspreken, vermoed ik, heb je een consistente theorie.

Er gebeurde zoveel dat ik niet weet waar ik beginnen kan. Ik zou wel willen maar weet niet hoe. Laten we dansen.

(Amsterdam 2014)

Deel een woorden.

Lastania

wat nog aan woorden 

in mij wakker ligt

kan ik voor alle dag gebruiken

ik kan het bloed doen stollen

ik kan in andermans gedachten

wonen en er vruchten stelen

ik kan als een hond geslagen

huilen en ik kan spelend met vuur

mijzelf overwinnen

maar leven kan ik niet

het leven hangt buiten

het bereik van de klanken

zinnen en woorden

die ik als ledematen

lief heb gekregen

het bereik van de klanken

zinnen en woorden

die ik als ledematen

lief heb gekregen

om een liefde die ik als zon

op het water heb zien schijnen

om een liefde die als licht

op mijn huid staat te branden

Simon Vinkenoog

Wat deden we? We spraken woorden uit. We dronken thee en koffie. We zaten op stoelen in bar beton, we zaten aan een tafel. Wat er gebeurde, de tijd vloog, we zochten en vochten, langzaam brak door een barstje in ons bestaan wat licht, langzaam ontstond een gesprek.

Zoals de meeste schilderijen helemaal dicht-gekalkt worden gemaakt om te behagen, mag er geen stilte vallen. Woorden, wordt dat het dan alleen? Wat maken we daarmee weg? Wat laten we daardoor ontstaan. Waar blijft de blik, het elkaar aankijken in de ogen? Was er belangstelling voor elkaar, gaan we elkaar vinden of nemen we juist afstand? Het contact wordt vormgeven door woorden, alles vervaagt. Ons bestaan wordt tekst. En de rest dan? Waar blijft het leven, ons leven? Kunnen we nog stil staan bij elkaar? Kunnen we wel dansen?

Wat gebeurde er? Wellicht gaven we vorm, maar waaraan?

Woorden als betekenisdragers die vaagjes aanduiden wat we te zeggen hebben.  Zoals de dichter zegt:

O ja, ik hou van je,
ik hou zo vrees’lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen –
Maar ik kan het toch niet zeggen.

Herman Gorter 

Alleen daar gebeurt het al in ons samen [zijn], het wordt een gesprek. De nadruk komt op woorden. Krijg je dan en/of daarmee vragen zoals: Wat betekent het woord zorg? Wat bedoel je als je zegt intimiteit. Wat bedoel je met een zelf? Woorden als bommen die kunnen ontploffen. Woorden als inzet. Wie bepaalt hier wat het woord betekent? In de zin van lexicaal maar vooral wat je dan [moet] doen?

Hoe betekenen die woorden elkaar? Hoe worden ze strategisch ingezet in ons gesprek? Etc., Etc. Hoe vallen woord en proces samen of juist uit elkaar?

In den beginne was het Woord, en het woord was bij God en een God.

En God zei: er zij licht en er was licht.

In een poging om nader tot elkaar te komen definiëren wat de woorden betekenen, als common ground. Laten het erover eens zijn dat…… en ons verschil dan, onze bron van inspiratie? En waar gaan we stiekem weg (ik denk er lekker het mijne van)

Klein probleempje, definiëren van woorden neemt ze gevangen. En verdomd als het niet waar [is], er wordt dan verschil gemaakt als conflict en de inspiratie verdwijnt: Voor mij betekent XXX, ach ja…. En voor mijn YYY. Wordt maar al te vaak niet het zoeken naar common ground, een oorlogsgebied? Gevangen-nemen en strijd. 

Two little Hitlers fighting out

Until one little Hitlers does

The other ones will

Elvis Costello.

Als je niet luistert naar de zon, maan, wind en elkaar, ontneem je jezelf de mogelijkheid om het veld van betekenis dat je zelf nog niet ont-dekt hebt te ontbloten. Zo worden we allemaal kleine vastzettertjes, trouw aan onze eigen definitie en niet snel bereid om te luisteren naar die klank die we voortbrengen en ervaren wordt als betekenisdrager in het volle besef dat die alleen een vage aanduiding blijkt van wat we wilden overdragen. Vragen stellen uit belangstelling. Kunnen we dat wel? Wat doet dat ons waar-nemen? Wat doet dat onze creativiteit. 

Een paar woorden die we gebruikten, om samen uit te zoeken en in hun vol-ledigheid te laten bestaan als bron van creativiteit. De vraag die je in en gesprek kunt stellen: wat bedoel je? Vertellen wat bedoel ik zelf met dat woord? Zo vallen inhoud en proces meer samen.

Zo kijk ik naar het woord zorg die we gebruikten, niet als eindefinitie en op dit moment alweer daar en toen en morgen vast weer anders: Zorg en doen liggen dicht bij elkaar en onze wereld. Wellicht luiers aandoen, wellicht zeggen ik vindt je mooi, wellicht iemand die valt, een hand geven, wellicht de auto die 1 op 6 rijdt de deur uitdoen. En wat betekent het voor jou, welk appel doet dat het woord op je? Wat zie je nog als zorg en wat niet? 

Voor mij bedoel ik met zorg de relatie die ik met mezelf en elk ander heb. Daarbij als volgorde niet alleen een proces van eerst definiëren en dan handelen. Meer en ook, een handelen en misschien wel nooit zeggen, dat [is] zorg. Zorg institutionaliseren gaat mij dan ook veel te snel. Gedrag wordt gevangen in woorden en vastgezet door grote verhalen van betwetertjes die totalitair geen vraag meer toestaan. Alles lijkt gevangen in het construct, Omdat wat ik zeg waar [is], moeten we nu…

We weten niet eens waar we het over hebben. De fenomenologie van zorg werd niet geschreven. En ook daar weer een woord, fenomenologie als een tak in de filosofie van Husserl die mij aansprak en voor wat ik gelezen heb zijn hoogtepunt vond in Sartre en de Beauvoir. Het geeft heel kort gezegd antwoord op de vraag: Ik wandel over [de gang] en wat zie, voel, ervaar en bleef ik dan?    

En zo zou het zo kunnen: dat we beseffen dat het woord, elk woord voor iedereen iets anders betekent. Betekent in termen van vertaald in weer andere woorden (ad infinitum) en ook in de zin van, welk appél doe ik met dat woord op mezelf en ook wat doet de ander, kan ik dat ervaren? Het zou een bron van inspiratie en contact kunnen zijn maar ook bij ons aan tafel werden woorden ingezet als strijdtoneel en worden we gevangengenomen in definities en vooral gegijzeld door de machthebbers van definitie. Oh ja, joh?

Laten we zingen en dansen. Laten we eindeloos stil zijn.

Wordt vervolgt…