In 2004 schreef Prof. Dr. Paul Verweel in het voorwoord van een van mijn studies:
“Kan naast de pijn van dat proces ook de mode van het volgen, het gevoel van bevrijding en de machodrift van het scoren aan bod komen? Kortom, een breed scala van sociaal psychologische fenomenen… en kan een hoofdstuk gaan over de ondragelijke lichtheid van modes?”
Het was mijn studie die ik maakte op basis van mijn onderzoek naar de verzelfstandigingsgolf in Nederland toen ik een aanstelling had aan de School of Governance, Universiteit van Utrecht. De studie heet De elementen van het spel. Toen constateerde ik op basis van een aantal casestudies dat verzelfstandigen leidt tot meer wantrouwen en dat het meer een proces is van in de steek laten, dan van een taakvolwassen organisatie de ruimte bieden van het zelf te mogen gaan doen.
Datgene wat Prof. Dr. Paul Verweel heeft geschreven mis ik ten ene male in al die tekst op internet en gesprekken die ik heb gehad met betrokkenen voor dit onderzoek naar wijkzorg. Het is ‘keeping up appearances’, mooier maken dan het is, weglaten van dingen die ertoe doen en vooral het blinde geloof in de modes.
Ik miste keer op keer de pijn, het verlangen, de angst, de woede, het onvermogen, de oppervlakkigheid, het wegloop gedrag, de gewenning en vooral de vraag, wat zijn we aan het doen? Hoe ondraaglijk licht is de mode van zorg in de wijk? Hoe oppervlakkig de manier van organiseren? Hoe nietszeggend het ideaal van de vrije markt? Maar allemaal: hoe ondraaglijk licht? Wat merken de verzorgenden van al die hippe modes die door beroepspolitici op elkaar bevochten worden als wisselgeld, zonder een seconde aan de verzorgenden en de verzorgden te denken, al was het maar om de simpele reden dat ze geen benul hebben van wat er gebeurt in de wijk.
Dus zat er niets anders op dan mee te gaan. Te ervaren wat er gebeurt. Met eigen ogen zien. Het ervaren zet aan tot denken en het denken tot nieuw ervaren. En als ontdekkingsreiziger in eigen vreemd land, verslag te doen van alles wat er te zien valt. Dat doe ik bij 5 teams. Bij 5 teams heb ik in een tijdsbestek van 4 tot 6 weken meegelopen. Van de vele dingen die ik heb meegemaakt en gezien heb, heb ik een keuze gemaakt en daar met foto’s en al boeken van gemaakt. Er is nog veel meer dan dat. Dat 5 is wat ik als rule of tumb gebruik als wat in de wetenschap sample heet. Natuurlijk kun je de 400.000 mensen die waarschijnlijk opgedeeld zijn in 20.000 teams niet terugbrengen tot 5 teams.
Ik ben zelf ongekend rijk uit het onderzoek teruggekomen. Hoeveel mensen kunnen zeggen dat ze hand in hand hebben gezeten met een verkering van 104? Die schat en lieverd tegen me zegt? Hoeveel mensen hebben meegemaakt hoe het is om te sterven in Nederland? Bij de 72-jarige Trudi te zitten die blij is dat ze even kan praten met een ander dan een professional en honderduit praat, maar een paar dagen later dood is aan de botkanker, op een hele nare manier dood is gegaan, miskend door een dokter die geen euthanasie gaf die haar wel beloofd was. Hoeveel mensen hebben bij een team gezeten dat in de steek gelaten was door hun leiding en de mode van “zelfsturing” over zich uitgestort krijgen met een “zoek het uit” boodschap. De spanning die zich ontlaadde, gericht op mijn aanwezigheid, de onverholen woedde, het was niet leuk, maar ik heb aan den lijve mogen ondervinden hoe machteloze woede eruitziet die voornamelijk geproduceerd wordt door een falende leiding en de laatste mode in de organisatietheorie. Die ervaring is goud waard.
En als team dan een coach toegewezen krijgen die heel technocratisch alleen maar zegt: als jullie geen agenda hebben, kan ik niks doen en vervolgens tegen de grote baas zegt: ze willen niet.
Of thuis te zitten bij de nog jonge maar zieke moeder Sheila die in een paar jaar eerst een stoma kreeg voor haar dikke darm, en omdat die ging ontsteken een stoma voor haar dunne darm en omdat dat niet helemaal goed ging haar buikhuid openscheurde zodat haar darmen bloot kwamen te liggen en dan ook nog allerlei fistels ontwikkelt. De schat. In een 2 kamer woninkje in Amsterdam, samen met haar dochter van 8, mag ze een verwoest leven leiden.
En zo kan ik nog heel lang doorgaan over alle ontmoetingen die ik anders niet gehad zou hebben en die me nu drijven om dit boek af te maken, opdat men weet, van de ontdekkingsreiziger zelf.
De al vier gepubliceerde studies hebben allemaal hun eigen ingang. De vijfde zal een soort verdieping opleveren. In alle gevallen staat voor mij het respect voor alle meiden (en een paar jongens) voorop ondanks slecht weer, letterlijk of figuurlijk.
Bij de eerste studie overheerste vooral de verbazing en de verbijstering. Zo doen we dat kennelijk in Nederland en niemand ziet het. Ik heb voornamelijk gekeken met de vraag, wat doet het de meiden zelf. Bij de tweede studie heb ik me zoveel mogelijk buiten het gedoe in het team gehouden en me beperkt tot wat ik zag in de relatie tussen de verzorgende en de verzorgde. Ontroerende verhalen levert het op van meiden die zichzelf bijna opofferen om medicijnen naar een demente boer te brengen, maar ook de arrogantie van de macht als een verzorgde spook wordt genoemd. Bij de derde studie heb ik gekeken naar het gedoe in het team en wat dat betekende voor de verzorgden en wat dat deed bij de leiding. Ik leerde daar dat het ‘namen en blamen’ en de ander de schuld geven universeel gedrag genoemd mag worden. En dat dat heel beschadigend is. Het gedoe bij het team was nog net niet mijn schuld, maar in de hoofd van een aantal mensen zeker wel. Wat ik ook een bijzonder fenomeen vond en vindt is al dat gehuil. Ik heb nog nooit zoveel huilende vrouwen gezien. En wee je gebeente als je zegt: hou daar eens mee op zeg. Dan ben je een ploert.
Bij de vierde studie heb ik ook gekeken naar wat de omgeving aan dokters en apothekers veroorzaakt. Er wordt op de meiden neergekeken en de problemen die door anderen veroorzaakt worden mogen de meiden oplossen.
Hiermee heb ik een soort schema gevuld: Wat of wie is een verzorgende en wat of wie is de verzorgde? Hoe is de relatie van de verzorgende met zijn verzorgde? Hoe is de relatie van de verzorgende met de anderen en met hun leiding? Hoe is de relatie van de verzorgende met andere professionele organisaties? Mijn laatste studie gaat over de sociale inbedding van hen en hun werk. Hoe kijken ze naar zichzelf en hoe kijkt de wereld naar ze?
Wat moet ik met al die gegevens?
Wat je kunt doen is datgene wat er waargenomen is toetsten aan wat voor iedereen geldig is en/of op zoek gaan naar meer universele uitspraken die de groep overstijgen. Wat niet moet leiden tot onzin, zoals alle verzorgenden hebben 2 benen en 2 armen. Het heeft wel te maken met wat een fenomeen als wijkzorg voor gedrag veroorzaakt bij die mensen met 2 benen en 2 armen.
Bijvoorbeeld. Zoals ik al schreef over het contract dat verzorgden moeten tekenen. De relatie tussen een verzorgende en verzorgde begint met een contract met voorwaarden voor de verzorgde. Dat geldt overal, blijkens de reactie van Acti-Z, de brancheorganisatie. Zij schreven:
“De algemene voorwaarden zijn per 1 oktober 2018 bijgesteld en getuigden per die datum.
Leden van ActiZ en BTN dienen deze Algemene Voorwaarden toe te passen.”
Om het met een moeilijk woord te zeggen: een tikkeltje apodictisch en belangrijker, weten de verzorgenden dat en wat vinden die ervan en weten de potentiele verzorgenden dat en wat vinden die ervan? Mijn helaas te jong gestorven vriend Henk Hofland heeft er een boek aan gewijd: Het voorgekookte bestaan.
Naast de dingen die voor iedereen binnen de groep gelden zoals contracten en hiërarchie heb je de dingen die we inmiddels weten van mensen in het algemeen. Ik kan mijn bevindingen toetsten aan de theorie. En hier komt de communicatietheorie van pas en de colleges van Michel Foucault van 1977 tot 1984. Je mag verwachten als je bij 5 teams dezelfde typisch menselijk communicatiepatronen ziet, je deze ook ziet bij andere teams, persoonlijke verschillen daargelaten.
De manier van organiseren is overal hiërarchisch, juist op plekken waar de baas heeft bepaald dat het zelfsturing is, voeg ik er maar aan toe. Het is de aardige paradox van de spontaniteit. Als je tegen iemand zegt dat hij spontaan moet zijn, kan ie het nooit meer zijn. Als je mensen opdracht geeft zelfsturend te zijn, kunnen ze het nooit meer zijn. Zeker niet in een Nederlandse cultuur waarin mensen gedisciplineerd worden met het idee dat ze een leidinggevende hebben en gehoorzaam moeten zijn aan brancheorganisaties, de algemene mores, belangenorganisaties tot aan de Europese commissie aan toe en wat de baas goed vindt voor de hele club. En zoals we hebben laten zien, er bestaat een hiërarchie op basis van opleiding binnen de groep van maar liefst 5 niveaus. En als je beter kijkt nog meer niveaus, omdat er mensen zijn die in opleiding zijn, of een opleiding hebben gehad die niet meer bestaat en ga zo maar door.
Hoe onderzoek je zoiets als wijkzorg?
Ik zie veel parallellen in mijn studie naar de verzelfstandiging uit 2005. In die studie haalde ik ook een uitspraak aan van Virginia Satir uit 1975. Over de onderzoeksmethode die ik volg bij al dit soort studies schreef ze heel krachtig en eenvoudig: “En dan denk ik aan het bijna klassieke verhaal over Sjef Kesnar. Sjef studeerde en een van zijn laatste opdrachten was een scriptie over chinchilla-kwekerijen. Hij had het laatste semester geen boek ingekeken. Maar onverschrokken begon hij zijn scriptie met een inleiding als: “Er is tot nu toe een massa geschreven over chinchilla-kwekerijen. Maar nooit heeft iemand dit onderwerp benaderd vanuit het gezichtspunt van de chinchilla zelf.” En dit is misschien wel de meest interessante scriptie uit de geschiedenis van Harvard University.”
Natuurlijk zijn de verzorgenden geen chinchilla’s. En dat geldt qualitate qua ook voor de mensen voor wie ze het doen. Mensen die ik verzorgden noem, om het lelijke en onterechte “cliënt” te vermijden. We zullen later nog zien, wat het doet dat je iemand een label geeft. Het geeft je macht over de ander. Een “cliënt” wordt verplicht om dingen te doen die hij als mens nooit zou toestaan.
Internet staat vol met blogs van meestal heel gelukkige wijkverzorgenden, dus ik zou mijn onderzoek daartoe kunnen beperken. Echter, de meeste verhalen die ik lees zijn heldenverhalen. Het zijn allemaal redders. Daarnaast neemt iedereen de wereld en de manier waarop ze werken als een gegeven in die blogs. Geen bewustzijn dat het allemaal wel heel hiërarchisch georganiseerd is. Geen bewustzijn wat framing aanricht in een relatie. Alleen maar mooie verhalen is onvoldoende voor een wetenschappelijk verantwoorde studie.
Wat wel overeind blijft, is dat ik het fenomeen wijkzorg beschrijf vanuit het perspectief van de verzorgenden en de verzorgden. Ik heb dan ook lang moeten nadenken wie het publiek is dat dit zou lezen. Ik denk dat er twee groepen zijn die hier wat aan hebben. De verzorgenden in Nederland zelf en mensen die in zorg gaan. Het is vaak heel moeilijk zo niet onmogelijk om zelf te zien in wat en welk badwater je zit. Mensen zijn er nu eenmaal meester in om zich aan te passen en aan alles te wennen. En de meeste mensen hebben geen gedachten over zorg, omdat het heel ver weg bij ze is. Je bent 35, kerngezond en je weet dat je ooit als je ziek bent, zorg kunt krijgen. En meer zal er niet aan gedacht worden. Maar mensen die in zorg gaan hebben vaak geen idee waar ze aan beginnen. Voor hen kan het heel verhelderend zijn als ze weten wat hen te wachten staat.
En dan is er nog de theorie zelf. Al 30 jaar werk ik met de communicatietheorie zoals die door Gregory Bateson en de Palo Alto groep is ontwikkeld, met Paul Watzlawick, Don Jackson en Janet Beavin als enige van de vertegenwoordigers. In 1970 publiceerde Watzlawick op basis van het werk van Bateson het boek Pragmatics of human communication, waarin hij het werk van Bateson omwerkte in 5 axioma’s. Toen ik begin 2000 Paul Watzlawick en (de dochter van…) Mary Catherine Bateson aan tafel had in Rotterdam, wilde Mary niet met Paul praten. Deze man had het werk van haar vader gepopulariseerd en was met de eer gaan strijken. De specialisten in communicatie hadden ruzie. Een wijze les.
Gregory Bateson en zijn vrouw Margret Mead waren bekende antropologen die, zoals het antropologen betaamt, begin jaren ‘30 onderzoek deden in Nieuw-Guinea. Daar ontstond de theorie over communicatie waar Bateson aan bleef werken tot zijn dood in 1980.
In 2007 schreef ik daar de studie over: Niet communiceren kan niet: wat we doen is niet normaal. Misschien dat de theorie stil staat, omdat Gregory Bateson en collega’s allemaal overleden zijn, bij mij is dat niet het geval. Dit boek kan dan ook als een vervolg gelezen worden op het boek uit 2007. Theorieën hebben geen eindpunt waarin ze waarheid worden. Alleen door ze blijvend te toetsen op hun validiteit groeien ze en verdiepen en veranderen ze. Zeker sociale en psychologische theorieën. Deze studie naar het fenomeen wijkzorg is dan ook daarmee een vervolg op het boek uit 2007. Er is inmiddels veel verdieping en ervaring opgedaan. En ook tijdens de studie naar wijkzorg zijn diepere inzichten ontstaan. Zoals het opgaan van de theorie van Palo Alto in bijna al het werk van Michel Foucault en andersom. Het patroon dat verbindt zou Gregory Bateson het noemen. Michel Foucault heeft veel werk verricht om te laten zien hoe macht werkt tussen mensen. Heel bedreigend voor mensen die macht van belang achten.
De wisselwerk tussen de grote systemen en instituties en de dagelijkse communicatie tussen mensen zal in dit boek worden uitgewerkt. Instituties zijn de onderlinge afspraken die mensen met elkaar maken hoe de dingen worden gedaan. Niet de instituten zelf. Dat zijn de organisaties die het dan uitvoeren. “Men” spreekt af dat er “zorgcontracten” moeten komen tussen de “verzorgenden” en de “cliënten”. De organisaties worden dan door Acti-Z gedwongen om het zo te doen.
Wat voor mij heel erg van belang is, is dat er geen schuldigen zijn. Het platte verhaal dat het aan de bestuurders ligt, of dat alle verzorgenden niet deugen of dat de politiek niet deugt, is niet veel meer dan een projectie van de aanklager en niet helpend. Iedereen binnen de zorg zit gevangen in een web van afspraken, meningen, belangen, inzichten, gebrek aan inzichten, sturingsmodellen en wordt zo gestuurd, gericht, gemodelleerd, gecontroleerd en veiliggesteld en bepaald tot gebaren, gedrag, meningen en gesprekken die volledig vastgelopen zijn. De mening van Hugo Borst dat het aan de bestuurders ligt wordt zo eenvoudig omgedraaid. Want die bestuurders zijn aangesteld door allerlei organen, die zijn opgericht door allerlei overheden die in stand gehouden worden door allerlei regeringen die gecontroleerd worden door allerlei volksvertegenwoordigers die steeds weer opnieuw gekozen worden door Hugo Borst. Waarmee bewezen is dat het zijn schuld is.
Ik blijf bij de vorm die ik meestal kies: hoe complex de theorieën ook moge zijn, ik schrijf het zo veel mogelijk op in daaglijkse mensentaal. Bij mij geen zinnen zoals ik laatst weer las bij Giorgio Agamben, een Italiaanse Filosoof. “A desubjectification moment is certainly implicit in every process of subjectivication.” Mooie tovertaal die alleen verstaan wordt door ander tovenaars, maar de meeste verzorgenden en verzorgden en andere lezers haken erop af. Wat niet weg neemt dat de theorie over de praktijk soms wel heel ingewikkeld is, niet alleen omdat het zo abstract is, zo ver weg van die praktijk, maar ook omdat het zo ongewoon is. Het algemeen bekend in de wetenschap dat mensen dingen niet zien, die ze niet kennen of verwachten. Maar vragen staat vrij. Kom maar op als iets te abstract is of te ver van je bed. Laten we het er over hebben. Ik moet eerlijkheidshalve bekennen dat ik mijn best gedaan heb om bij die tovenaars te horen en dat soort zinnen smullen voor het brein vindt. Maar ik besef ook dat het daarmee maar voor een kleine groep toegankelijk is. Dus gooi ik er af en toe een mooi maar onbekend woord tussendoor. Zoals Rijk de Gooijer in de Film Hoge Hakken echte liefde van Dimitri Frenkel Frank zegt: Virtuele kruisbestuiving vitaliseert het jargon.
Ik vind wat dat betreft dat het onderwijs en de wetenschap de samenleving een slechte dienst bewijzen. We leren allerlei nuttige vaardigheden en kennis om ons te kunnen voegen in het grote arbeidsproces, maar we leren niet veel over interactie en communiceren. Al zal een oplettende lezer mij er opmerkzaam op maken dat twee grondleggers van de theorie zelf ook een onoverkomelijke ruzie met elkaar hadden. Natuurlijk trok ik partij voor Paul Watzlawick. Vrienden voor het leven.
We hebben ook gesprekken georganiseerd van een gemengd gezelschap van mensen uit raden van bestuur tot mensen op de werkvloer. Het aardige was dat niemand kon ontsnappen naar verwijten naar de anderen. Wat we wel merkten is dat de neiging om slachtoffer te zijn wel heel groot is. Niemand kon er wat aan doen, het overkwam iedereen, wat er gebeurde. “We hebben het ons allemaal laten overkomen.” zei een voorzitter van een raad van bestuur. Dat gezegd hebbend, hield ze zich de laatste jaren voor haar pensioen koest en is nu bezig met haar zingevingsvragen voor een gepensioneerde.
We keren terug naar de vorige paragrafen in deze studie.
Ik constateerde dat de manier van organiseren top-down was en bij een hiërarchie hoorde en dat dat model doordringt op de werkvloer doordat cliënten zich dienen te gedragen en dat dit afdwongen wordt middels een contract en dat de teams zelf ook hiërarchisch zijn middels het verlenen van privileges aan niveaus van opleiding.
Ik plaatste dit binnen de vraag: Wat is interactie? Een term die ik heel veel gebruik, maar waarvan ik me bewust ben dat hij voor mij inmiddels heel veel betekenissen heeft. Daarnaast constateerde ik twee dingen binnen de manier waarop wij de zorg organiseren. Ten eerste dat de communicatie tussen mensen vooral “zakelijk” dient te zijn, zoals dat in een hiërarchie betaamt. Het technische en technocratie model van zender en ontvanger, wordt dwingend opgelegd aan mensen die binnen de wijkzorg werken. Het lijkt er zelfs wel op dat het ultieme doel is dat men alleen nog spreekt middels de computer.
Ik merkte ik op dat de gesprekken tussen de verzorgenden doordrenkt zijn van de gedachte dat de wereld hiërarchisch is. Ook hier komen we nog uitvoerig op terug.
Ik heb ook gezegd dat het zender ontvanger model moreel gebruikt wordt binnen de wijkzorg. Als je niet op deze manier communiceert, ben je fout bezig. Allerlei gedrag mag niet en allerlei gedrag moet. Het zit muurvast. En je kunt het er niet over hebben. Juist omdat het moreel is geworden. Een model wordt de werkelijkheid. Dat is het laatste dat we met dit boek willen. Dat er een ander model moreel gemaakt wordt. Dat je alleen bij de goeie hoort als je het interactie model
Interactie is dus niet communicatie van informatie, zelfs niet als dit in de vorm van een uitwisseling plaatsvindt. En zeker niet als dit in een zender en ontvanger model geperst wordt. Je zou zelfs kunnen zeggen dat een hiërarchie pas perfect werkt als de interactie tussen mensen verdwijnt en gereduceerd wordt tot een strak geregelde uitwisseling van informatie.
Interactie is vanuit een mens alles wat zich aan hem opdringt als iets dat van betekenis is en waar hij dan weer op kan reageren, bewust of onbewust.
Neem het voorbeeld van de e-mail. Ik heb heel veelvuldig geconstateerd dat e-mails niet beantwoord worden binnen de organisaties die ik onderzocht. Vooral als het ging om e-mails tussen de werkvloer en het centrale management. In het zender-ontvanger model zou je dan zeggen dat de communicatie stopt. Maar dat is natuurlijk onzin. Het is wel degelijk van betekenis dat er geen antwoord komt en het betekent ook iets. En ook dat er überhaupt van e-mail gebruik gemaakt wordt. Neem het extreme geval dat je verliefd bent op iemand en zo dom bent om dat op de mail te zetten. Geen antwoord krijgen roept dan gevoelens op waar al sinds de eerste roman “Genji” uit 1120 van Murasaki Shinkibu miljoenen boeken vol over geschreven zijn. Het niet-antwoord kan dan de betekenis van een afwijzing krijgen en is het begin van allerlei twijfel en ellende. Maar ook de bron van de prachtigste literatuur. We hadden geen Divina Comedia van Dante gehad als Beatrijs hem niet had afgewezen, beweert Dante. Voor de ontvanger van het niet-bericht betekent het heel veel. Men kan boos worden, verdrietig, erover praten met anderen, nog een e-mail sturen, weglopen, opbellen, langs gaan, weigeren om ooit nog te praten met de ontvanger van de e-mail. Het is oneindig.
Er gebeuren dus twee dingen als je een e-mail niet beantwoord. Degene die een e-mail heeft verstuurd hecht er een betekenis aan. Die vindt daar iets van. En dat is helemaal afhankelijk van de e-mailer zelf. Als jij als verzorgende een mail krijgt van de hoogste baas en je antwoord niet, kan het zomaar zijn dat het gestraft zal worden. Maar als jij als verzorgende een e-mail stuurt aan de hoogste baas, verwondert het je wellicht niet dat je geen antwoord krijgt. Ik heb dat heel vaak gehoord. “Het heeft geen zin om een berichtje te sturen, ze geven toch geen antwoord.” Voorstellen van mijn kant om dan te variëren in kanaal, zoals even bellen, werden van de hand gewezen. Het was te zichtbaar. Een team had een enorme bende in hun werkruimte omdat de dossiers niet opgeborgen konden worden. Er waren kasten aangevraagd maar die kwamen maar niet. Een jaar na dato, was ik weer bij ze op bezoek. Nog steeds geen kasten. Niet antwoorden heeft als gevolg dat mensen afhaken.
In een ander geval was het veel cynischer. Een verzorgde stelde mij een kopie van een handgeschreven brief ter hand waarin hij zijn beklag deed over een aantal zaken. Het antwoord was van het type: Dank uw wel voor uw klacht, we zijn blij dat zo betrokken bent en we doen altijd ons best om de beste dienstverlening te leveren die mogelijk is. Don’t call us, we call you. Sugerloaf heeft er in 1975 een hit mee gescoord. Een briljant nummer dat nog steeds in mijn hoofd klinkt als ik weer zo’n antwoord zie. Het cynisme zat erin dat de directeur, de brief niet eens gezien had, maar dat een stafmedewerker de taak had om klachten “af” te handelen. En allemaal met hetzelfde format. De verzorgde was ervan overtuigd dat hij als een onbenul oor directeur werd behandeld en maakt ruzie over alles me de verzorgenden. Geen antwoord betekent in dit geval, dat er niet op zijn klacht ingegaan werd. En in het geval van deze verzorgde dat hij strijd ging leveren.
Voordat we de hele studie ophangen aan het kale feit dat er op allerlei communicatie geen of betekenisloze antwoorden komen binnen de zorg in de wijk, het gaat om de illustratie van een belangrijk eigenschap van interactie. Niet interacteren kan niet.
Interactie is bij de mens gedrag. Je niet gedragen kan niet. Niet interacteren kan niet. Je interacteert altijd.
En dus kan je niet niet-interacteren. Het gedrag, “ik geef geen antwoord,” is wel degelijk een interactie. Het roept op dat de verzender van het bericht, aan het niet antwoorden betekenis geeft en zijn gedrag daarop afstemt. En zo merk ik dat de meeste verzorgende niet meer in gesprek zijn met hun eigen directie in de organisaties waar ik onderzoek heb gedaan. En dus klagen alle directies dat hun mensen niet spontaan vertellen waar ze mee zitten en hen slechts zien als de salaris-uitkeerder.
Het maakt eigenlijk niet uit of dat via e-mail of anders gebeurt aan dat gedrag een betekenis geeft en dat het iets betekent en tot gedrag van de zender van het bericht leidt. We komen daar nog later op terug, hoe ruimer de mogelijkheid om ergens een betekenis aan te hechten, hoe meer onzeker mensen worden. Op een vraag kun je een antwoord krijgen die misschien wel teruggebracht kan worden tot “ja” Of “nee”. Geen antwoord kan alles betekenen. En dat maakt dat mensen dan maar iets kiezen, wat bij hen past. Dat maakt het gelukkig heel onvoorspelbaar wat er gebeurt als je geen antwoord geeft.
Daar komt bij dat niet alleen mensen interacteren maar ook de dingen om ons heen. Neem het mobiele telefoontje. Het apparaatje heeft het gedrag van de meeste mensen drastisch verandert. Ze praten er op alle denkbare plekke tegen en kijken er uren per dag verliefd naar. Geen god noch mens heeft dat bij een ander mens voor elkaar gekregen. Hoeveel relaties heb jij met een ander mens, dat je uren per dag tegen hem praat, uren per dag naar hem kijkt, de wereld om je heen vergetend en verliefd met je vinger over zijn of haar voorhoofd strijkt. Ga in de bus of de metro zitten en kijk eens om je heen…
Niet interacteren kan niet omdat niet gedragen niet kan. En we interacteren met mensen en met dingen. Altijd, overal. Je kunt dan met een filosofisch begrip zeggen dat interactie immanent is. Het zit overal in, in elke gedrag en in elk ding. En het roept minimaal twee reacties bij onszelf. We geven ergens betekenis aan en het betekent iets voor ons gedrag. We krijgen geen antwoord, we denken terug aan de manier waarop een van onze ouders met ons omging, voelen een afwijzing en worden boos, dan doen we iets om die boosheid een vorm te geven.